Jojo Rabbit
De Tweede Wereldoorlog gezien door de ogen van een tienjarig jongetje, met Adolf Hitler als fantasievriendje. Dat is de kern van Jojo Rabbit, een opmerkelijke film van de Nieuw-Zeelandse regisseur Waititi, die ook de rol van Hitler voor zijn rekening neemt.
Jojo weet niet beter: hij is net als al zijn vriendjes lid van het Jungvolk, oefent op zijn ‘Sieg Heil’, loopt de hele dag in zijn uniform, rent door de bossen, verbrandt boeken en blaast zaken op. Zijn vader is in het leger maar zijn moeder is andere koek, zij heeft in hun huis een joods meisje verborgen. De Führer is de zelfverzonnen speelkameraad van het onzekere jochie en duikt steeds in zijn nabijheid op. Daarbij worden de nazi’s voortdurend op de hak genomen,
Jojo Rabbit is in de eerste plaats een komedie, maar dan wel een van de wrange soort. De film wisselt een opmerkelijke kluchtigheid af met de bloedige ernst van de oorlog, de nare werkelijkheid waar Jojo steeds meer van ontdekt. Jojo kan als kind die ernst van de oorlog niet aan. Een konijntje de nek omdraaien lukt niet, het oefenen met een handgranaat gaat ook mis en hij wordt vervolgens afgescheept met het bezorgen van de post. Zijn moeder vindt dat allemaal niet zo erg: “Tienjarigen horen geen oorlog te vieren”. Met de joodse Elsa sluit hij langzaam vriendschap: “Jij bent geen nazi, Jojo, je bent een tienjarige met een uniform aan, die ergens bij wil horen.”
Dat gaat allemaal gepaard met grappen en grollen, maar naar het einde toe wordt het Jojo steeds duidelijker waar het in die oorlog nou werkelijk om gaat. Daardoor is Jojo Rabbit weliswaar een komedie, maar wel een waarbij nooit de ernst uit het oog wordt verloren.